Goede waterkwaliteit: ook cruciaal voor de Nederlandse economie
De Koninklijke Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) en de Koninklijke Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) onderschrijven het belang van een goede waterkwaliteit. Het waarborgen van voldoende, schoon en gezond water voor mens, dier en natuur staat centraal in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). VNCI en VEMW werken samen met de overheid en andere sectoren aan het behalen van de doelen in de KRW. Dat doen we door het nemen van maatregelen bij de bron, maar ook door de best beschikbare waterzuiveringstechnologie in te zetten. Actuele lozingsvergunningen zijn voor de industrie de licence to operate.
De KRW heeft als doel het realiseren en behouden van chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlaktewater en grondwater. Deze richtlijn is sinds 2000 van kracht en stelt eisen aan de chemische en ecologische kwaliteit van waterlichamen. Zo zijn er in Nederland normen voor in totaal 125 chemische stoffen geformuleerd. Ook worden er eisen gesteld aan de watertemperatuur. De KRW gaat uit van de zogenaamde ‘one-out-all-out’-benadering: wanneer een parameter niet voldoet, voldoet het gehele waterlichaam niet. In Nederland zijn 745 oppervlaktewaterlichamen en 23 grondwaterlichamen aangewezen.
Hoewel veel Nederlandse waterlichamen nog niet voldoen aan de KRW-doelen, is de waterkwaliteit de afgelopen jaren wel degelijk verbeterd, mede dankzij investeringen van bedrijven in aanvullende zuiveringstechnieken maar ook vanwege de omslag die bedrijven maken: van reactief naar proactief. Momenteel treffen we vaak maar één of enkele van de in totaal 125 KRW-stoffen in het water aan. Als Nederland eind 2027 niet voldoet aan de KRW-doelen, kan de rechter de bouw van huizen, het aanleggen van wegen en het uitbreiden of het starten van een bedrijf beperken. Dit kan een vergelijkbaar remmend effect hebben op de economie als de huidige stikstofproblematiek.
Het bedrijfsleven heeft samen met het ministerie van I&W het landelijk ‘KRW Actieprogramma chemische stoffen bedrijfsleven’ opgesteld. In dit actieprogramma wordt het accent gelegd op 42 KRW-probleemstoffen. VNCI en VEMW leveren een actieve bijdrage aan de verdere afname van de emissies van chemische stoffen naar water. Daarnaast willen we dat vergunningplichtige bedrijven in 2027 of eerder over een actuele lozingsvergunning beschikken die is getoetst door de waterkwaliteitsbeheerder aan de doelen van de KRW.
Er is terecht veel aandacht voor industriële stoffen. Veel waterkwaliteitsproblemen worden echter veroorzaakt door bronnen van meer diffuse aard die doorgaans niet vergunningplichtig zijn. Er is meer aandacht nodig voor de aanpak van diffuse bronnen.
Inzet VNCI en VEMW
- Reduceren emissies. VNCI en VEMW en hun leden werken actief aan het verder verminderen van de emissies van KRW-probleemstoffen naar water. Dat doen we onder andere door een bijdrage te leveren aan het “Actieprogramma chemische stoffen bedrijfsleven”. Een gecoördineerde aanpak tussen overheden, industrie en andere belanghebbenden is noodzakelijk. Ook is er meer aandacht nodig voor de aanpak van diffuse bronnen.
- Watertemperatuur. De norm die in Nederland wordt gehanteerd voor de watertemperatuur moet bedrijven voldoende flexibiliteit en ruimte bieden om restwarmte (veelal koelwater) te lozen. Ook in een droge zomer.
- Actuele lozingsvergunningen. VNCI en VEMW pleiten ervoor om samen met de waterkwaliteitsbeheerders verouderde lozingsvergunningen te toetsen en zo nodig te actualiseren. Een gefaseerde en risico-gestuurde aanpak dient het uitgangspunt te zijn.
- Deskundigheid waterkwaliteitsbeheerders. Voor het actualiseren van de lozingsvergunningen is voldoende capaciteit en deskundigheid nodig bij de waterkwaliteitsbeheerders. VNCI en VEMW vragen de overheid om hiervoor voldoende middelen vrij te maken, ook ten behoeve van een snellere, efficiëntere afleiding van normen voor stoffen. Ook is meer duidelijkheid nodig omtrent de omgang met stofnormen die onder de detectiegrens liggen voor analyseapparatuur.
- Kosteneffectieve maatregelen. Voor aanvullende emissie-reducerende maatregelen (BBT+) geldt dat kosten die van bedrijven worden gevraagd ‘redelijk’ moeten zijn . Ook is de juiste deskundigheid vereist. Kosteneffectiviteit moet meewegen bij het beoordelen van maatregelen. Om afwenteling op andere milieucompartimenten te voorkomen, moet in de volle brede naar milieueffecten worden gekeken.
- Internationale afstemming. De Nederlandse overheid moet zich maximaal inzetten om afwenteling van vervuiling (chemisch en thermisch) van bovenstroomse landen te voorkomen. Nederland mag niet wordt afgerekend op problemen die in andere landen worden veroorzaakt. Bedrijven aan de Nederlandse zijde van de grens hebben ruimte nodig om verantwoord te lozen.
- Monitoring. Het “one-out-all-out” principe leidt tot een onvolledig beeld van het resultaat van verbetermaatregelen. Het is van belang om via monitoring inzicht te krijgen in de daadwerkelijke ontwikkeling van de ecologische en chemische toestand van waterlichamen. Dit kan leiden tot de juiste prioritering van benodigde reducties.
- Een gelijk Europees speelveld dient het uitgangspunt te zijn. Het reguleren van stoffen moet op Europees niveau plaatsvinden. Nationale koppen op Europese wetgeving zijn ongewenst. Lidstaten moeten dezelfde parameters hanteren voor het definiëren van de goede status van een oppervlaktewaterlichaam.