20.01.2023

Forse taal...

Het FD kopte op 19 januari jongstleden: ‘Topambtenaar: energie-intensieve industrie hoeft niet bij overheid aan te kloppen.’ Het zou gaan om uitspraken van de waarnemend secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat in het traditionele nieuwjaarsartikel in het economenblad ESB.

 

Column Paul de Krom | ‘Energieslurpende sectoren zoals de basischemie en glastuinbouw hoeven op hun weg naar een milieuvriendelijkere en duurzamere bedrijfsvoering niet te rekenen op steun van de overheid’, aldus het Financieele Dagblad.

Oei, dacht ik, dat is forse taal. Dreigend genoeg om toch het artikel in ESB er zelf maar even bij te pakken. Nuttig, zo blijkt, want dat laat bij mij een behoorlijk genuanceerder beeld achter. Ronduit positief is dat de SG het belang van investeringszekerheid en concurrentiepositie voor bedrijven onderschrijft, de inzet van de industrie op energiebesparing erkent en dat verduurzaming inderdaad gepaard gaat met hogere kosten. En, dat het tijd kost om belemmeringen als het tekort aan energie-infrastructuur en grondstoffen de tekorten op de arbeidsmarkt op te lossen. Allemaal waar denk ik.

Het gaat om de keuze, aldus de SG, om – samengevat in mijn eigen woorden – bedrijven al dan niet tijdelijk te ondersteunen totdat de economie zich heeft aangepast om uiteindelijk concurrerend te kunnen blijven. Vervolgens betoogt zij dat dit kan, maar dat dat dan wel gekoppeld zou moeten worden aan een verduurzamingsopgave, rekening houdend met aspecten als uitvoering, een gelijk speelveld en strategische autonomie. Dat lijkt mij een uiterst redelijk uitgangspunt. Je kunt toch niet verwachten dat de belastingbetaler bedrijven zomaar steunt zonder daar iets voor terug te verwachten.

En dat gebeurt ook al op die manier. Bijvoorbeeld via maatwerkafspraken met de grootste industriële CO2-emittenten. Of via energiebesparingsprogramma’s. Of breder, via afspraken die in het Klimaatakkoord zijn gemaakt en waar de industrie zich aan heeft gecommitteerd. Ik lees de opmerkingen van de SG dus vooral als ondersteuning van al ingezet beleid, waarbij overheid en bedrijven als partners optreden om gezamenlijk het doel te bereiken van een duurzame, concurrerende industrie.

Inderdaad, duidelijk moet zijn waar bedrijven aan moeten voldoen. Maar bedrijven moeten ook weten waar ze aan toe zijn. Als het overheidsbeleid (fiscaal, klimaat) telkens wijzigt, helpt dat niet om de investeringszekerheid te bevorderen. En dat is cruciaal: we willen immers graag dat investeringen om te verduurzamen in Nederland plaatsvinden.

Niet vanzelfsprekend

Maar die vinden niet vanzelfsprekend in Nederland plaats omdat je zo graag koploper wilt zijn. Maar wél omdat je een aantrekkelijk investeringsklimaat hebt waarin duurzame investeringen renderen. Dán zijn er inderdaad, zoals de SG schrijft, mooie kansen voor de Nederlandse en Europese industrie voor de toekomst. Doe je dat niet, dan gaan de investeringen gewoon aan onze neus voorbij. En dat is doodzonde.

Voor de noodzakelijke versnelling van de transformatie waar de industrie voor staat, is – behalve grote inspanningen van de industrie zélf – onder meer nodig dat:

  • Het investeringsklimaat continuïteit en zekerheid biedt voor bedrijven.
  • De aanleg van energie-infrastructuur en vergunningsprocessen aanzienlijk worden versneld. Als we blijven doen wat we nu doen, dan lopen we het risico dat het niet (op tijd) gaat lukken.
  • In Europees verband wordt gewerkt aan een level playing field, onder andere door matching met het Amerikaanse IRA-pakket (van 369 miljard dollar) waarmee de Amerikaanse industrie geholpen wordt om te verduurzamen.
  • En tenslotte: voor zover dat niet lukt, dan zou de Nederlandse regering goed moeten letten op steunpakketten van individuele EU-lidstaten en moeten zorgen dat de industrie in ons land als gevolg daarvan niet op achterstand wordt gezet.

Wat mij betreft biedt de bijdrage van secretaris-generaal voldoende aanknopingspunten om de vlucht naar voren te nemen, mits we het tempo verhogen. En dat kan ook. Laten we niet vergeten dat Nederland nog prima gepositioneerd is om die transitie succesvol te realiseren. Onze clusters waarin grote bedrijven en specialistische midden- en kleinbedrijven nauw samenwerken, onze ligging aan de Noordzee met een netwerk van leidingen en buizen, CO2-opslagcapaciteit en wind op zee, onze strategische ligging met een groot achterland, onze efficiënte logistiek, onze hoogopgeleide beroepsbevolking. Door deze basis ontstaan ook weer nieuwe ketens die leiden tot meer groene energie, schonere producten, nieuwe grondstoffen, een betere leefomgeving en tot nieuwe verdienmodellen. De industrie wil het vliegwiel voor de verduurzaming in Nederland zijn. Op basis van een gezond verdienvermogen.

Kansen genoeg, laten we er samen voor zorgen dat we die ook grijpen.


NRC | Welke bedrijven krijgen straks nog steun bij energietransitie?