‘Stikstof en netcongestie grootste en meest complexe problemen’
Het ontbreken van betaalbare en beschikbare energie en infrastructuur is een van de grote knelpunten voor chemiebedrijven in Nederland. Om de industrie duurzaam en circulair te maken, zijn grote investeringen nodig. Geen zicht op een aansluiting op het stroomnetwerk en hoge energiekosten zetten een rem op die investeringsbeslissingen. Karlo van Dam, directeur Verduurzaming Industrie bij het ministerie van Klimaat en Groene Groei, aan het woord over dit dilemma.
Tekst: Ingeborg Abendanon
Beeld: Hilbert Krane
Gepubliceerd: 22.09.2025
Gepubliceerd: 22.09.2025
Bedrijven beslissen de komende vijf jaar of ze in Nederland blijven investeren. Waar locatiefactoren voor Nederland eerst gunstig waren (zoals overvloedige beschikbaarheid van betaalbare energie), zijn deze voor de toekomst onzeker. Tegelijkertijd vraagt klimaatbeleid nú om investeringen.
Je ging onlangs in gesprek met ondernemers uit de chemische industrie. Welk beeld is jou bijgebleven?
“Het is voor chemiebedrijven wereldwijd op dit moment een grote uitdaging om winstgevend te zijn, laat staan te investeren in verduurzaming. De internationale concurrentiepositie en de toekomst van Europese fabrieken staan onder druk. Ondanks de moeilijke situatie die ze schetsten, zag ik ook ondernemers die proactief zoeken naar oplossingen en mogelijkheden. Tegelijkertijd ben ik niet naïef in hoe moeilijk het op dit moment voor bedrijven is om rendabel te zijn.”
Lees ook: Het tij keren: bouwen aan morgen begint nu
De hoge energiekosten in Nederland zijn een blijvend hoofdpijndossier voor bedrijven. De industrie blijft dit punt agenderen. Een tegengeluid is dat we maar moeten accepteren dat we geen goedkoop gas meer hebben. Hoe kijk jij daar tegenaan?
“De industrie heeft een terecht punt over de hoge energiekosten. Onderzoek toont aan dat de elektriciteitsprijs in Nederland voor energie-intensieve bedrijven dubbel zo hoog is als in Duitsland of Frankrijk, al is dat voor een deel van de bedrijven wat verbeterd met de verlenging van de indirecte kostencompensatie voor de IKC. Het heeft de politieke aandacht en er worden regelmatig moties ingediend in de Tweede Kamer. De twee grootste en meest complexe problemen daarnaast voor de Nederlandse economie, en in het bijzonder voor de chemische industrie, zijn stikstof en netcongestie. Beide zijn zo ingewikkeld dat een doorbraak niet eenvoudig te forceren is.”
Demissionair minister Hermans maakte onlangs bekend dat de plannen voor wind op zee naar beneden worden bijgesteld. Van vijftig naar dertig gigawatt in 2030. Volgens het ministerie heeft dit te maken met de achterblijvende vraag naar groene stroom, maar de industrie reageerde teleurgesteld en zegt dat de verduurzaming hiermee in gevaar komt. Is dit een kip-ei-discussie?
“Nee, zo zie ik het niet. De bijstelling is gebaseerd op realistische inschattingen voor de aanlegcapaciteit en een lagere verwachte vraag naar in Nederland geproduceerde waterstof. Uit de cluster-energie-strategieën en de gesprekken die we hebben met de industrie, blijkt dat we prima uitkomen met de routekaart die er ligt, die bovendien enorme bandbreedtes kende. Het is altijd een uitdaging om dit soort genuanceerde boodschappen goed over te laten komen, ook bij de industrie. Maar wat mij betreft hoeven bedrijven zich geen zorgen te maken over de beschikbaarheid van groene stroom in de toekomst, ook niet met deze bijstelling. De huidige hoeveelheid operationele windparken wekt ongeveer 5GW duurzame energie op, en de routekaart tot 2033 loopt op tot 21GW. Voor de langere toekomst heeft de minister nu aangekondigd dat we kijken naar scenario’s van 30GW tot 40GW, dus, zes tot acht keer zoveel als wat er nu al staat. Er is een groeiend besef, ook in de industrie, dat de oorspronkelijke massale schaal waarop men dacht groene waterstof in Nederland te produceren en gebruiken, te optimistisch was. Sommige doelstellingen zijn realistischer gemaakt. De aanleg van het elektriciteitssysteem, met name wind op zee, is heel duur. We praten over een geschatte investering van tweehonderd miljard euro. Herijking van aannames is noodzakelijk, waarbij we aan de andere kant bijvoorbeeld juist zien dat de verwachtingen van CCS groter worden in veel modellen. We moeten alle investeringen ook goed kunnen uitleggen.”
Onzekerheid over een netaansluiting is volgens jou een veel groter probleem?
“Netcongestie is, naast stikstof, een gigantisch probleem en dat heeft de hoogste aandacht. Een snelle oplossing is er niet door allerlei beperkingen in capaciteit (mensen, grondstoffen) en de lange doorlooptijden van projecten. De overheid heeft een actieprogramma met verschillende sporen om dit aan te pakken, maar het is echt heel ingewikkeld. De industrie klaagt terecht over het gebrek aan transparantie over de wachttijden voor een netaansluiting. Gesprekken met netbeheerders om dit te verbeteren, zijn er. Tegelijkertijd zien we dat de onzekerheid over netcapaciteit ervoor zorgt dat bedrijven ‘handdoekjes gaan leggen’. Ze reserveren uit onzekerheid capaciteit op verschillende modaliteiten. Dat is begrijpelijk, maar het maakt de planning voor netbeheerders moeilijker en een gevolg is ook dat bedrijven dan toch maar voor de fossiele variant gaan bij onderhoudsinvesteringen. Via programma’s als het MIEK (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Energie en Klimaat, -red.) probeert de overheid cruciale projecten, zoals 380 kV-stations, te prioriteren en te versnellen om vertraging maximaal te voorkomen. In april dit jaar is de subsidieregeling voor elektriciteitsverbruik voor het eerst open gesteld, bedoeld om het
industrieel elektriciteitsverbruik door grootverbruikers in gebieden met netcongestie flexibeler te maken. We zoeken, ook in het Nationale Programma Verduurzaming Industrie, naar manieren om procedures te versnellen, bijvoorbeeld door al stappen te zetten op de meest waarschijnlijke scenario’s waarbij we tegelijk ook kijken naar alternatieven waar we wettelijk toe gehouden zijn. En we houden bepaalde gasgestookte elektriciteitsinstallaties langer operationeel, zoals de ELSTA-energiecentrale van Dow, om verdere netcongestie te voorkomen.”
Er zijn ook economen die zeggen dat het probleem zichzelf kan oplossen. Een groot deel van de energie-intensieve industrie kan gewoon weg uit Nederland. Minder CO2-uitstoot, minder aansluitingen op het stroomnet nodig. Een goede oplossing volgens jou?
“Het simpelweg exporteren van productie en vervuiling is geen groen beleid. Het behoud van de industrie is belangrijk voor de strategische autonomie en huidig en toekomstig verdienvermogen van Europa, én dus ook van Nederland. Vanuit dat perspectief werkt de overheid aan een Kamerbrief over het toekomstsperspectief van de energie-intensieve industrie waarin ook de uitdaging van permanent hoge elektriciteitsprijzen wordt meegenomen. De trend die we nu zien, sluiting van in de kern gezonde fabrieken, is zorgwekkend. Waarbij het ook niet zo is dat we van elk individueel besluit van een bedrijf meteen moeten schrikken: dynamiek is van alle tijden en is een economische wetmatigheid. Op korte termijn natuurlijk slecht voor individuele werknemers, maar op langere termijn goed voor onze economie. Maar Nederland loopt op dit moment qua sluitingen in negatieve zin aan kop. Een groot risico van sluitingen is bovendien het Jenga-effect in industrieclusters. Bedrijven zijn afhankelijk van elkaars reststromen en grondstoffen. Sluiting van de een kan grote gevolgen hebben voor andere bedrijven.”
Toch moet de industrie nu grote investeringen doen om te verduurzamen en circulair te worden. Maatwerkafspraken leken de oplossing, maar vlot gaat dat niet. Is die route mislukt?
“De maatwerkaanpak met grote bedrijven heeft, ondanks het niet altijd bereiken van een akkoord, wel geleid tot veel meer wederzijds begrip tussen overheid en industrie over de complexiteit van de transitie, aan weerszijden. Er zijn intentieverklaringen ondertekend (zie kader), maar die leiden niet altijd of meteen tot concrete stappen door veranderende omstandigheden. Dat is helaas een gegeven waar we ook realistisch naar moeten kijken. Tegelijk denken we met ongeveer de helft van het aantal bedrijven dat we beoogden nog wel tot afspraken te gaan komen, dus het beeld is nu ook negatiever geworden dan nodig is.”
In de VNCI-strategie zijn de dilemma’s voor de industrie - zoals het ontbreken van betaalbare en beschikbare energie en infrastructuur - in kaart gebracht. Hoe kunnen we het tij keren om die knelpunten weg te nemen?
“Er is niet één antwoord op die vraag, maar we hebben wel een goed beeld wat nodig is. Het gaat in de kern om het verbeteren van randvoorwaarden, waar we er een aantal van hebben besproken. En heel belangrijk: we moeten werken aan een groene business case voor bedrijven
door de vraag naar duurzame producten te stimuleren. Tegelijk hebben we te maken met een ‘varkenscyclus’ (overschotten en tekorten van een bepaald product wisselen af, -red.), en is het heel moeilijk om daar in beleid iets aan te doen. Als de vraag hoog is, bouwen veel bedrijven bij en dat leidt tot overcapaciteit en kelderende marges zodra de fabrieken operationeel zijn. Er is recentelijk massaal productiecapaciteit bijgebouwd in China, terwijl de vraag daar achtergebleven is. Dat zorgt voor een wereldwijde overproductie in de basischemie waardoor er nergens echt geld wordt verdiend. Dit is een onhoudbare situatie en kan niet eeuwig duren, maar die rit moeten we uitzitten. De Chinese economie is een onvoorspelbare factor. Uiteindelijk zullen fabrieken failliet gaan waardoor de overproductie daalt. Dit zal overal, ook in Europa, voelbaar zijn.”
Kabinet over maatwerkaanpak verduurzaming industrie: focus op realisme
In juni maakte het kabinet bekend dat de maatwerkaanpak voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie voortgezet wordt. Maatwerkafspraken blijven, juist nu met de economische en geopolitieke uitdagingen, een prioriteit. Maar, met een aantal bedrijven worden de gesprekken stopgezet.
Sinds 2022 werkt de overheid intensief samen met bedrijven om duurzame investeringen te versnellen en de leefomgeving te verbeteren. De focus ligt op de grootste industriële uitstoters van CO₂. Zij worden uitgedaagd om méér en sneller te verduurzamen dan wettelijk vereist, met extra aandacht voor het terugdringen van stikstof.
De maatwerkaanpak heeft al veel opgeleverd, maar de uitvoering is soms complex en tijdrovend. Het kabinet kiest daarom voor realisme: de inzet concentreert zich komende tijd op bedrijven met ambitieuze, concrete en haalbare plannen die zorgen voor extra CO₂-reductie richting 2030.
Een aantal bedrijven heeft een intentieverklaring (EoP) ondertekend en er wordt met een aantal bedrijven gewerkt aan de volgende stap: een Joint Letter of Intent. Met Cosun en AnQore is een JLoL getekend. Met Nobian is als eerste een bindende maatwerkafspraak bereikt. Yara heeft een maatwerksubsidie ontvangen voor een CCS-project dat vanaf 2026 tot 0,8 Mton per jaar minder CO2-uitstoot leidt. Een volledige update over de voortgang Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie is te lezen in de Kamerbrief van 30 juni van KGG-minister Hermans en staatssecretaris Aartsen (Openbaar Vervoer en Milieu).
Niet alle bedrijven kunnen hun klimaatambities voor 2030 al realiseren, bijvoorbeeld vanwege marktomstandigheden, internationale concurrentie of juridische obstakels. Voor deze bedrijven biedt de huidige maatwerkaanpak op dit moment geen uitkomst.