Herziening REACH en CLP: wat kunnen we leren van het verleden?

Aan de invoering van REACH ging een moeizaam proces van vele jaren vooraf, waarbij partijen met verschillende belangen het eens moesten worden. Er staat nu een ingrijpende herziening van REACH en CLP gepland. Welke lessen kunnen we hierbij meenemen uit het verleden?

Tekst: Igor Znidarsic

“In Brussel zaten de milieubeweging en de industrie in schuttersputjes aan beide kanten van het front. Eens in de zoveel tijd stak men het hoofd er bovenuit, vuurde men een salvo af en trok men zich weer terug. In Nederland waren we veel meer gewend om te polderen. Wij liepen bij wijze van spreken het slagveld op en gingen op de frontlinie met de milieubeweging een kopje thee drinken.”

Aan het woord is Dirk van Well, ooit namens de VNCI betrokken bij de totstandkoming van REACH, het systeem voor registratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen die in de EU vervaardigd of geïmporteerd worden. Deze chemicaliënwetgeving heeft geleid tot betere communicatie en meer transparantie in de toeleveringsketen en een betere aanpak van de risico’s van de productie en het gebruik van chemische stoffen.

Aan de invoering van REACH ging een proces van vele jaren vooraf, waarbij partijen met verschillende belangen – industrie, overheid, politiek, ngo’s – het eens moesten zien te worden. Een soortgelijk proces staat de chemie de komende tijd te wachten. Een van de acties binnen de in 2020 gelanceerde Chemicals Strategy for Sustainability (CSS), de duurzame langetermijnstrategie voor de chemische industrie, is een ingrijpende herziening van REACH en CLP (indeling en etikettering van chemische stoffen), waarbij aan REACH onder meer een registratieproces voor polymeren en een Mixture Assessment Factor (gericht op de veiligheid van onbedoelde mengsels van stoffen) worden toegevoegd.

Zijn er lessen die we van de invoering van REACH kunnen meenemen naar deze REACH-herziening?

Trojka

“Polderen heeft destijds goed gewerkt”, zegt Van Well. In de week dat hij bij de VNCI begon zat hij al bij het ministerie van VROM (nu IenW) met de beleidscoördinator stoffen Dick Jung samen te werken aan het SOMS-project (Strategie Omgaan Met Stoffen). “De industrie, de milieubeweging, overheden en kennisinstellingen werden in werkgroepen bij elkaar gezet en gingen samen werken aan onderwerpen zoals hormoonverstorende en persistente stoffen, de verantwoordelijkheden van bedrijven, het vergroten van kennis en IT-ondersteuning van stoffenbeleid, waaruit de nu veel gebruikte Stoffenmanager is voortgekomen.” Het project werd geleid door een trojka bestaande uit Jung als projectleider, Marc Koene van de Stichting Natuur en Milieu namens de milieubeweging en Van Well namens de industrie.

"REACH moest wel goede regelgeving zijn, omdat noch de industrie noch de ngo’s tevreden waren."

Na twee-en-half jaar polderen werd SOMS gepresenteerd. De milieubeweging was niet helemaal tevreden, maar door bemiddeling van de toenmalige DG van het RIVM en wat ingrepen kwam er een eindresultaat waar iedereen zich zonder gezichtsverlies achter kon scharen. “In Brussel was deze manier van beleidvorming, polderen, ongebruikelijk”, aldus Van Well. “Peter Elverding, de toenmalige CEO van DSM, was voorzitter van Cefic en heeft deze werkwijze ook daar gepropageerd.”

Kosten

In 2001 had de Europese Commissie al de ‘White Paper on the Strategy for a future Chemicals Policy’ gepubliceerd met de contouren van de toekomstige chemicaliënstrategie. Voor de milieubeweging ging de inhoud niet ver genoeg. De industrie had vooral moeite met de enorme kosten die de regeling zou meebrengen voor bedrijven, zoals uit een impactstudie van Cefic bleek. Van Well: “Daar is vervolgens wat aan gedaan, maar de milieubeweging vond nog steeds dat te eenzijdig naar vooral bedrijfseconomische kosten werd gekeken en dat andere maatschappelijke kosten onvoldoende werden meegenomen.”

Na een ronde van raadplegingen nam de Europese Commissie in 2003 een aangepast voorstel aan. De milieuorganisaties vonden het echter een te grote toegeving aan de industrie. In november 2005 werd een aantal compromisamendementen aangenomen, en op 13 december 2006 keurde het Europees Parlement REACH met 529 stemmen voor, 98 tegen en 24 onthoudingen goed. “Maar nog steeds stonden de milieubeweging en de industrie er geen van beide helemaal achter”, herinnert Van Well zich. “We zijn het nu eenmaal zelden met elkaar eens.” Ria Oomen, een Nederlandse Europarlementariër van het CDA (nu Eerste Kamerlid – red.) was schaduwrapporteur van REACH en Van Well herinnert zich dat zij toen in een plenaire sessie in het Europees Parlement zei dat REACH wel goede regelgeving moest zijn, omdat noch de industrie noch de ngo’s tevreden waren.

Olifanten

Een andere les die de invoering van REACH ons volgens van Well heeft geleerd: voorwerk doen. “Toen de White Paper uitkwam, zei de VNCI: we weten niet precies wat er komt, maar wel dat er iets komt, het is daarom belangrijk dat we meediscussiëren in Nederland en in Brussel en ervoor zorgen dat er goede regelgeving komt. We wisten dat die ons pijn zou doen, en we wisten dankzij SOMS wat de issues waren waar we iets mee moesten. Daarom is de VNCI in 2004 samen met het Verbond van Handelaren in Chemische Producten (VHCP) begonnen met de jaarlijkse Stoffendag. We nodigden mensen uit van de overheid en van bedrijven en benoemden de olifanten in de kamer. Ngo’s hebben we daarbij niet uitgenodigd, wat achteraf gezien jammer is.” Tijdens die Stoffendagen werden de leden van de VNCI en de VHCP door middel van prestentaties en workshops voorbereid op wat komen ging, zodat ze alvast het nodige voorwerk konden doen. “Voor zover ik weet was zo’n manier van werken in een periode dat regelgeving nog in ontwikkeling was uniek binnen de EU en ook bij Cefic.”


Lees meer artikelen over Veilige en Duurzame Stoffen


Na de invoering van REACH volgde de eerste deadline (1 december 2008) voor het registeren van stoffen boven de 1000 ton. Daar haalt Van Well de derde les uit: “In aanloop naar die deadline organiseerden we in samenwerking met de Kamers van Koophandel regionale informatiebijeenkomsten. Want ook buiten de chemieketen bleken er bedrijven te zijn die REACH-stoffen boven de 1000 ton produceerden of importeerden. We wilden zoveel mogelijk bedrijven bereiken, en dat is volgens mij gelukt.” Mede daardoor hadden Nederlandse bedrijven volgens Van Well in die begintijd in vergelijking met bedrijven buiten Nederland minder uitvoeringsproblemen.


Richard Luit (RIVM): "Goed naar elkaars argumenten luisteren"

“Het leek schier onmogelijk, zestig wetten en regels in een nieuw stuk wetgeving te vangen”, zegt Richard Luit, hoofd Bureau REACH bij het RIVM. Hij was destijds indirect betrokken bij de invoering van REACH en werkte als adviseur voor het toenmalige  Bureau Milieugevaarlijke Stoffen mee aan de totstandkoming van de annexen met informatievereisten voor registranten en aan de technische richtlijnen. “Dat het toch gelukt is, komt mede doordat de betrokken stakeholders vroeg om tafel zijn gegaan.”

Ook een goede voorbereiding helpt. “Daar zet de Europese Commissie nu ook op in. Vanaf 2021 zijn er vele consultaties en goed bezochte workshops geweest over de onderdelen van de Chemicals Strategy for Sustainability die in de nieuwe REACH-verordening een plek moeten krijgen. En ook de Nederlandse overheid doet dat, via reguliere en ad-hoc overleggen met de belanghebbenden in het veld, de Europese Commissie en lidstaten.”

De chemische industrie is volgens Luit goed aangesloten, “maar verder in de keten is er nog wel wat werk te doen. Dat is inherent aan dit soort processen en ook aan de bewustwording dat je ook met chemie bezig bent als je bijvoorbeeld een complex artikel zoals een laptop fabriceert.” Hij ziet hierin een rol weggelegd voor de upstream-ketenpartners.

Anders dan toen is dat we nu net een Covid-pandemie achter de rug hebben. “Dat heeft geen positieve invloed gehad op de voorbereidingen. Met vijfhonderd mensen online over essential use discussiëren werkt niet goed.” Ook zijn er nu sociale media en is de polarisatie in de politiek en de samenleving toegenomen. Toch ziet Luit, “ondanks de soms wat hardere discussies”, hierin geen probleem. “Als je maar de juiste mensen aan tafel hebt die goed naar elkaars argumenten luisteren, en over het algemeen lukt dat goed.”

Een misschien nog groter verschil is dat het in 2006 vooral ging om zaken zoals de richtlijnen voor informatie-vereisten, terwijl het nu bijvoorbeeld zal gaan over de vraag of een bepaalde stof onder essential use valt. Daarmee komt de discussie bij de politiek terecht (die een afspiegeling is van de samenleving), die de knoop zal moeten doorhakken. “Dat is iets waar we rekening mee zullen moeten houden”, zegt Luit. “In de beleving van een leek is iets vrij makkelijk niet essentieel, terwijl het voor bepaalde processen misschien wel essentieel is. Dan kan je inderdaad een gepolariseerde discussie krijgen.”


Herziening REACH en CLP

De VNCI is bij de geplande herziening voorstander van versterking en vereenvoudiging van de wetgeving, in lijn met de doelen van de CSS. De belangrijkste wijzigingen zijn op een rijtje gezet met daarbij een aantal actiepunten voor een gerichte en effectieve herziening. Hiermee blijft het nieuwe beleid consistent, worden acties geprioriteerd en kunnen de aanpassingen stapsgewijs worden doorgevoerd.

Aan REACH wordt onder andere een registratieproces voor polymeren en een ‘Mixture Assessment Factor’ toegevoegd. De belangrijkste wijziging bij CLP is dat de Europese Commissie nieuwe gevarenklassen wil toevoegen voor Endocrine Disruptors (ED), Persistent, Bioaccumulative and Toxic (PBT), very Persistent and very Bioaccumulative (vPvB), Persistent, Mobile and Toxic (PMT) en very Persistent and very Mobile (vPvM). Als gevolg daarvan zullen de labels op verpakkingen, veiligheidsinformatiebladen en REACH-registratiedossiers bijgewerkt moeten worden. Ook is de verwachting dat de veranderingen in CLP verderop in de keten tot generieke of automatische beperkingen van stoffen in producten leiden.

Lees meer over het actieplan en de actiepunten