Elektrificatie industrie: 'Het grootste pijnpunt blijft de niet-planbaarheid'
Tekst: Igor Znidarsic
Gepubliceerd: 04.11.2024
De energietransitie gaat over zowel het aanbod van hernieuwbare energiebronnen, waaronder elektriciteit uit zon en wind, als de vraag. De uitdaging: hoe knopen we deze twee werelden aan elkaar? Een belangrijke partij daarbij is TenneT, de beheerder van het hoogspanningsnet in Nederland, waar de regionale netbeheerders Enexis, Liander en Stedin op aangesloten zijn. De elektrificatieplannen van met name de industrie gaan inmiddels zo snel dat de infrastructuur de vraag niet aankan. “Fabrieken die verder af liggen van de hoofdinfrastructuur moeten vaak ook concurreren met andere grote energiegebruikers in de regio, zoals een woonwijk of een ziekenhuis”, zegt Barbara Huneman, clusterregisseur voor Cluster 6, waarin bedrijven zijn verenigd die vanwege hun geografische ligging niet tot een industriecluster behoren. “Dit zijn veelal internationale bedrijven. De plantmanager moet zijn duurzame investering pitchen bij het moederbedrijf, maar vanwege netcongestie is er vaak te veel onduidelijkheid over wanneer de investering kan plaatsvinden. Daarom moeten netbeheerders en industrie samen afspraken maken over wanneer een fabriek kan rekenen op een grotere aansluiting dan wel extra capaciteit. Het bedrijf krijgt dan perspectief en kan daarmee de internationale board meer duidelijkheid bieden. De netbeheerder krijgt dan de zekerheid van een bepaalde afname.”
TenneT is zich van deze problematiek uiteraard goed bewust. “Wij zijn op drie fronten bezig”, zegt Jan van der Lee, Lead Energy System Outlook bij TenneT Nederland en via de werkgroep verduurzaming van de industrie van Netbeheer Nederland betrokken bij het opstellen van de Cluster Energie Strategieën. “Ten eerste: bouwen, bouwen en bouwen. We zijn de komende tien jaar met zevenhonderd projecten bezig. Tweede punt is dat we de capaciteit van ons net slimmer willen inzetten. En ten derde: de belanghebbenden nog beter begrijpen en transparantie bieden, dus helder zijn in wat wanneer en waar beschikbaar komt.”
Barbara: “Vroeger hadden we met elkaar een systeem waarin netbeheerders op basis van vraag en contracten gingen investeren. Dat werkte prima. Nu moeten we verder vooruit kijken en andere regels met elkaar afspreken, zodat netbeheerders ook vooruit kunnen investeren. Maar dat kan nu nog niet. Daar komt bij dat je in veel gevallen praat over investeringen na 2030. Het mag dan niet zo zijn dat je als bedrijf gestraft wordt voor het feit dat je niet op tijd hebt verduurzaamd. Daar zou flankerend beleid op geformuleerd moeten worden, en daar praten wij ook met het ministerie over. Cluster 6-bedrijven worden extra hard geraakt door de verhoging van de energiebelasting, er gaan een heleboel warmtekrachtcentrales uit bedrijf vanwege het wegvallen van de vrijstellingen. Dan ook nog niet je verduurzamingsinvesteringen kunnen plannen, maakt het voor bedrijven heel ingewikkeld.”
Jan: “Er is sprake van schaarste op diverse grootheden, dus we kunnen niet alles tegelijk doen. We moeten programmeren. Dat doen we richting 2040. En dat willen we niet in ons eentje doen, omdat wij ook de wijsheid niet in pacht hebben. Met programmeren bedoel ik: stoppen met alleen maar plannen maken en in cirkeltjes blijven ronddraaien, maar echt naar de uitvoering toe gaan: wat doen we, wanneer, waar en voor wie? Daar zal niet iedereen bij staan te juichen, maar bedrijven weten dan wel beter waar ze aan toe zijn. In die zin kan ik Barbara de hand schudden. We hebben eigenlijk de vraag aan elkaar te stellen: waar zijn we aan toe met jullie? Daarbij ontkom je niet aan de vraag: wat doe je nu en wat later?”
Barbara: “TenneT kijkt als beheerder van het hoogspanningsnet voorbij 2040. Maar het gros van de bedrijven in Cluster 6 kijkt vooral tot 2030 en misschien een stukje verder. Uiteindelijk willen we allebei hetzelfde: met elkaar kunnen plannen wat er wanneer gaat komen. Om zo de plannen van de industrie los te krijgen en zorgen voor verduurzaming van Nederland. Daarbij is natuurlijk ook de tijd na 2035 cruciaal. Hoe zien we de industrie dan verduurzamen en groeien en hoe ziet Nederland eruit in 2040 en daarna? We moeten elkaar hierin heel nadrukkelijk vasthouden.”
Jan: “Absoluut. Wij kijken enerzijds naar de toekomst na 2040, maar we zijn ook hard bezig om nu al te bouwen, bouwen en bouwen. Daarnaast kijken we hoe we het bestaande net efficiënter kunnen benutten, zodat er meer ruimte vrijkomt. Dat is wel altijd maatwerk, of beter gezegd: regio-gebonden. Zoals in Overbetuwe en Utrecht, waar bedrijven gezamenlijk en in nauwe samenwerking met TenneT en de regionale netbeheerders energiehubs zijn gestart, zodat meerdere bedrijven samen op één aansluiting toch gebruik kunnen maken van het elektriciteitsnet. Mijn collega’s werken knetterhard aan dit soort slimme oplossingen. En dit zijn geen generieke oplossingen die je met één druk op de knop realiseert.”
Barbara: “Het grote pijnpunt blijft voor ons de niet-planbaarheid, dat de netbeheerder geen inzicht kan geven in je plek op de wachtlijst en hoe lang het gaat duren. Hoeveel ruimte is er nog, en aan wie wordt die gegeven? Dit gaat over transparantie, waar Jan het al over had, en ook over de afspraken in de tijd die je maakt met de netbeheerder, zogenaamde transitiepaden. Dat is een nieuwe werkwijze die nog ontwikkeld moet worden en waarvoor ook de ACM (Autoriteit Consument & Markt, die toezicht houdt op de energiemarkt – red.) nodig is.”
Jan: “Ik las laatst dat er 12.000 bedrijven op de wachtlijst staan. Dat klopt niet. Het zijn 12.000 aanvragen. Bij TenneT doen sommige partijen wel tientallen aanvragen door het hele land, maar het is onduidelijk of al die aanvragen ook serieus zijn. Die niet-planbaarheid geldt dus voor ons net zo goed. En dan kom ik weer terug op mijn diep gevoelde wens om van de planningsrondjes af te komen en echt naar een uitvoeringsagenda te gaan, rekening houdend met de schaarste die we niet meteen kunnen wegnemen. We moeten daar een handelingsperspectief of routepad, of welk beleidswoord je er ook aan geeft, voor bedenken. En keuzes maken, met de onzekerheden die erbij horen, want de zekerheid die we de afgelopen tientallen jaren hebben gehad, krijgen we niet meer. Daar ben ik het met Barbara over eens. De beschikbaarheid zal anders zijn en daar zijn ook gewoon afspraken over te maken, maar dan moeten we die wel met z’n allen maken. Dat kan noch TenneT, noch de industrie, noch het ministerie in z’n eentje. We moeten ook gezamenlijk kijken naar welke keuzes we willen maken voor de toekomst. Vinden we het bijvoorbeeld belangrijk dat de staalindustrie voor Nederland behouden blijft en dat de fossiele krakers worden vervangen door e-krakers? Dat zijn maatschappelijke vragen over strategische autonomie. Voor nu geldt de vraag: hoe komen we naar uitvoering? Vaak wordt in dit soort gevallen naar de overheid gewezen: die moet de regie pakken. Maar dat gaat volgens mij niet de gewenste doorbraak geven. Het allerbelangrijkste is dat overheden, industrieclusters en netbedrijven de handen ineen slaan om een aantal sleutelprojecten mogelijk te maken, waarmee we met infra een deel van de randvoorwaarden voor de industrie kunnen inwilligen. Dat biedt de bedrijven die Barbara vertegenwoordigt dan weer de gewenste planbaarheid.”
Barbara: “Mee eens. Ik denk trouwens dat we het met elkaar best wel ingewikkeld maken met al die verschillende gremia met eigen procedures en processen. Hier is ook nog wat winst te behalen. Er zijn best wel wat goede voorbeelden. Zoals in het Noorden, waar TenneT en Rendo gezamenlijk een nieuw station bouwen in Hoogeveen: daar wordt maandelijks op bestuurlijk niveau de voortgang besproken en direct bijgestuurd waar nodig. Dit project loopt vooralsnog op planning. De wereld is in korte tijd behoorlijk veranderd, samenwerking op alle fronten is nodig, we moeten allemaal achter ons eigen deur vandaan komen en met de ander praten en proberen om die ook echt te begrijpen.”
Jan: “Een belangrijke ontwikkeling in dit kader zijn de energyboards (hierin worden alle energiesysteem-gerelateerde zaken op provinciaal schaalniveau gecoördineerd en afgestemd – red.). Daarin zitten mensen met bestuurskracht aan tafel die echt knopen kunnen doorhakken om gebiedsgericht zowel de nationale als de provinciale projecten beet te pakken. Integraal, waarbij je ook kijkt naar bijvoorbeeld woningbouw en elektrisch vervoer. En rekening houdt met natuurontwikkeling. Ook de clusterregisseurs zitten aan tafel, die helder kunnen maken dat als de industrie verduurzaamt, dat niet alleen een klimaateffect, maar is ook een gezondheidseffect en een werkgelegenheidseffect geeft. Dat een project dus niet alleen voor de boardrooms wordt gedaan.”
Barbara: “Als we op de korte termijn de transitie nog willen versnellen, moeten we het volgens mij in de regio’s zoeken, zoals de eerdergenoemde voorbeelden. De regio-specifieke aanpak dus, waar je als netbeheerder en industrie samen naar de mogelijkheden kijkt. Dat vergt wel inspanning van veel partijen en een andere kijk, namelijk: hoe zou het wel kunnen. Om dit soort processen succesvol te laten zijn, heb je ook mensen nodig met specifieke competenties, om tussen al die verschillende partijen en belangen dingen voor elkaar te krijgen.”
Jan: “Het vergt ook moed, politieke moed. Risico’s durven aangaan, en – zoals Barbara al aangaf – bedrijven ontlasten die willen elektrificeren maar doordat de infra of de opwek pas later komt, dat nu nog niet kunnen doen. We moeten de complexe thematiek goed voor het voetlicht brengen, om de beleidsmakers en politici te helpen bij hun keuzes. We zullen de verslaving aan studies voor je een tracé kiest moeten bedwingen. Het vergt politieke moed om daarin te versnellen en op een gegeven moment gewoon te zeggen: oké, met de kennis en de expertise van nu hebben we de support van alle stakeholders in het veld en gaan we nu dit tracé in”.
Barbara: “Er staan een heleboel bedrijven klaar om te investeren in de elektrificatieroutes. Uit analyse van de provinciale Cluster Energie Strategieën blijkt dat tachtig procent van de projecten niet tijdig aangesloten kan worden. Hoe trekken we dat vlot? Daar is inderdaad ook politieke moed voor nodig. Maar dan moet je die industrie wel voorrang geven. Dat is een keuze die je kunt maken, als je CO2-reductie echt wilt realiseren.”
Jan: “We kunnen nu geen voorrang geven. Waar het kan bedenken we ter plekke slimme oplossingen, maar de manoeuvreerruimte is beperkt. Het zou helpen als we die kunnen uitbreiden door duurzaamheidseffecten mee te mogen wegen bij sleutelprojecten met groot maatschappelijk belang. Als onze projecten niet meer alleen op efficiency worden beoordeeld, kunnen wij veel sneller anticiperende investeringen oppakken. Dat kunnen we sporadisch regiogericht doen. Maar de transitie is breder dan dat. We willen ook de binnensteden milieuvriendelijk maken, we willen elektrisch rijden. Het heeft allerlei maatschappelijke aspecten. We moeten wat dit betreft niet over één nacht ijs gaan, maar ook niet over drie of vier of vijf. Wat ik al zei: we blijven maar in die plancirkels draaien. Ik wil echt toe naar een robuuste uitvoeringsagenda.”
Barbara: “Daar sluit ik me volledig bij aan.”
Sachem stelt plaatsing e-boilers uit
Sachem produceert in Zaltbommel hoog-zuivere fijnchemicaliën die worden gebruikt in de productie van onder meer elektronica, kunststof, geneesmiddelen, cosmetica en papier. “Met een van onze producten maakt de papierindustrie papier glad en stevig,” vertelt plantmanager Stefan Arts. “Een ander product maakt autolak hard en sterk, weer een ander product zit in lijm die windmolenbladen sterk en flexibel houdt.” Voor het verwarmen van de multi-purpose-reactoren wordt stoom gebruikt. De twee gasgestookte boilers gebruiken daarvoor zo’n twee miljoen kuub gas per jaar. “We gebruiken ook elektriciteit, onder andere voor de koeling en de pompen”, aldus Arts. “Maar in de totale energiemix vormt gas de hoofdmoot.”
Er zijn uitgewerkte plannen om over te stappen op e-boilers. Die zouden gevoed worden met elektriciteit van een zonnepark op een stuk nog ongebruikt terrein van 2,5 hectare. “Maar vanwege kortsluitproblematiek, die kan ontstaan als te veel stroom op het net wordt terug geleverd, kregen we van onze netbeheerder Liander geen toestemming.” Een ander probleem is dat Sachem een 24/7-bedrijf is. “We moeten altijd doordraaien. We hebben uitgerekend dat we voor ons redelijk constante verbruik 5 megawatt piekvermogen nodig hebben. Maar de totale vraag in onze regio is dusdanig groot, van andere bedrijven en ook van woningen, dat we die extra 5 megawatt niet kunnen claimen. Je zou dan veel andere bedrijven de broodnodige energie uit de mond halen. Bovendien kunnen extra vermogens vanuit het onderstation Zaltbommel een risico zijn voor de infrastructuur van het hoofdnetwerk van TenneT. We hebben het daarom niet aangevraagd. We weten gewoon dat het op dit moment nog niet kan.”
Duurzaamheid
Arts begrijpt de uitdagingen waar de netbeheerders voor staan, dat niet alles tegelijkertijd kan en er keuzes gemaakt moeten worden. “We zijn een relatief klein bedrijf, dat bovendien gewoon door kan blijven draaien, vooralsnog op gas. Wel is het zo dat we bepaalde CO2-reductiedoelen die we voor ogen hadden voor 2030, niet gaan halen. Dat is uiteraard jammer.” Maar intussen staat het bedrijf niet stil. “We hebben nog voldoende andere uitdagingen. Zo zijn we met een groot project bezig om nieuwe koeling aan te leggen, met nieuwe energiezuiniger compressoren.” Uiteindelijk zullen, om tot volledige elektrificatie over te gaan, ook interne aanpassingen in de energie-infrastructuur nodig zijn. Kosten: één tot anderhalf miljoen euro. “Een investering die economisch gezien geen stuiver opbrengt. Maar het is wel nodig voor het milieu. Gelukkig heeft onze Amerikaanse moeder duurzaamheid ook hoog in het vaandel staan.”