Balans tussen ecologie en industrie

Op industriecomplex Chemelot vormen de natuur en de zestig chemiefabrieken een unieke combinatie. Het achthonderd hectare grote terrein is de habitat van een keur aan flora en fauna, waaronder slechtvalken, patrijzen, vossen en hazen. Ook grazen er schapen en runderen. Chemelot-ecoloog Larse Claessens vertelt er meer over.

Tekst: Igor Znidarsic
Beeld: Rob van Hoorn
Gepubliceerd: 17.10.2023

Tussen de fabrieken van chemiebedrijven als SABIC, Arlanxeo, Vynova, Polyscope en OCI Nitrogen liggen braakliggende grasvelden, omzoomd door meer dan 4500 bomen (de bosschages niet meegerekend), waaronder honderdvijftig jaar oude eiken. “Dit is geen Park Hoge Chemelot”, zegt Chemelot-ecoloog Larse Claessens, wijzend over het terrein. “De chemische industrie is hier primair. Maar er is wel heel veel ruimte voor ecologie. Doordat hier geen honden en nauwelijks mensen komen, komt de natuur hier goed tot zijn recht.” Claessens werkt sinds drie jaar voor Royal HaskoningDHV, dat door Sitech wordt ingehuurd voor het groenbeheer op Chemelot. Het is een fulltime baan. “En eigenlijk nog te weinig,” lacht Claessens.

Hij wijst naar een groepje grazende schapen tussen de pilaren die horizontale pijpen ondersteunen. “Schapen laten bepaalde soorten planten staan, en waar ze wel grazen komen kruidachtige planten terug. De runderen, die verderop staan, eten graag jonge, houtachtige beplanting. Zo brengen de schapen en de runderen structuurverschillen aan in het landschap, wat goed is voor de biodiversiteit.”

De schapen en runderen groeien allemaal op de site op, zodat ze gewend raken aan bijvoorbeeld het fakkelen, wat gepaard kan gaan met een harde knal. “Een schaap dat altijd op een weitje langs de Maas heeft gegraasd zou in paniek raken. Onze schapen zijn het gewend.”

Van de wolf zullen de schapen overigens geen last krijgen, want het hekwerk rond het achthonderd hectare grote terrein is voor hem een onneembare vesting. Het is een afgesloten gebied. De vossen, hazen en konijnen die er leven zitten er al van oudsher. Het terrein is verder een dankbare habitat voor onder andere toren- en slechtvalken, buizerds, uilen en patrijzen. En sinds een aantal jaren grazen tussen de zestig chemiefabrieken ook tweehonderd schapen en tientallen runderen.

Klepelen

Ook de verschillen in grondsoort – karakteristiek voor een ex-mijnbouwlocatie – dragen bij aan de biodiversiteit. “Bepaalde schrale stukken grond trekken unieke flora aan”, aldus Claessens. Daarnaast hebben ook de verschillende wijzen van maaien invloed op de biodiversiteit. Bij maaien blijven er meer zaden liggen dan bij klepelen (waarbij de begroeiing in een klepelmaaier met roterende klepels of cilinders wordt fijngehakt). Maar vanwege de veiligheid kan er niet overal gemaaid worden.

“Chemelot is een walhalla voor bijen, vlinders en andere insecten,” zegt Claessens als we een veld doorkruisen. “In het voorjaar is het hier één en al gezoem. Hoe meer biodiversiteit, hoe meer bloemen en dus ook nectaraanbod. Maar we laten hier bewust geen imkers toe. Door hun aanwezigheid zou de honingbij, die oorspronkelijk niet in Nederland voorkomt, de inheemse, wilde bijensoorten onderdrukken. Het is een valse concurrent.”

"Doordat hier geen honden en nauwelijks mensen komen, komt de natuur hier goed tot zijn recht."

Claessens krijgt geregeld de vraag of het niet allemaal greenwashing is wat hij op Chemelot doet. “Kijk, als ik overal van die bijenhotels zou neerzetten, dat zou pas greenwashing zijn. Het ziet er leuk uit, maar het draagt niets bij aan de biodiversiteit, omdat je er maar een klein deel van de honderden soorten inheemse bijen in krijgt. Met een gevarieerde flora bereik je veel meer.”

Bij een rij bomen wijst Claessens op de werkzaamheden aldaar. Er wordt een leiding in de grond gelegd. “We graven het zo uit dat de leiding tussen de boomwortels door wordt getrokken. Zo redden we de boom en zorgen ervoor dat die bij een storm niet omvalt.”

Kanonskogel

Het natuurbeheer draagt bij aan de biodiversiteit en aan de duurzaamheids- en klimaatambities van Chemelot. Maar het heeft ook direct te maken met veiligheid en arbo. Claessens wijst omhoog naar een pilaar. “Daar hebben we een kast voor slechtvalken opgehangen. We hadden tot nu toe elk jaar jongen. Die vogels vangen heel veel ratten en duiven weg, die je niet wilt hebben op het terrein. Het werkt niet prettig als je eerst door een laag duivenpoep moet om bij een leiding te komen.” Het is prachtig om een slechtvalk te zien jagen, zegt Claessens. “Ze kunnen enorme snelheden bereiken. Je ziet dan het mannetje eerst door de installatie vliegen om de duiven op te jagen, het vrouwtje gaat dan heel hoog de lucht in om er eentje uit te zoeken en laat ze zich als een kanonskogel op de duif vallen.”

"De slechtvalken vangen heel veel ratten en duiven weg, die je niet wilt hebben op het terrein."

Gras maaien in de buurt van fabrieken moet uit veiligheidsoogpunt altijd met beleid gebeuren. Maaisel kan de koelinstallaties in waaien of als droge vlambare stof de fabriek in waaien. Bij droogte vormt een veld een laag brandbare stof, terwijl die juist een brand-barrière zou moeten vormen, daarom wordt het gras in droge periodes kort gehouden. “Op andere momenten mag het weer niet te hoog worden, want dat geeft gevaar op teken, en medewerkers kunnen de afsluiters dan niet neer vinden.” Verder verwijderd van fabrieken kan het gras wel hoog blijven, ook om water vast te houden en voor verkoeling van het terrein te zorgen.

In gebieden die onder de ATEX-richtlijn (bedoeld voor plekken waar er kans is op explosie- of ontploffingsgevaar) vallen en direct onder fabrieken mag er helemaal niet gemaaid worden. Daarom ligt daar vaak grind, waar onvermijdelijk onkruid tussen opschiet. Momenteel geldt er voor chemische onkruidbestrijding nog een uitzondering voor ATEX-gebieden, maar Claessens verwacht dat die binnenkort gaat vervallen. Daarom experimenteert hij alvast met een alternatief: sedum, laagblijvende vetplantjes die goed gedijen op een grindbodem en goed tegen nat en droog weer kunnen. “De eerste proeven wijzen uit dat je er goed overheen kan lopen en dat er veel minder onkruid opkomt dan bij grind.” Een probleem zijn nog wel de hoge kosten. “Daarom houd ik mijn oren en ogen open voor andere mogelijke innovaties.”

"In een naftakraker werd een proces stilgelegd omdat een jonge torenvalk zijn moeder niet kon vinden."

Hele stukken betegelen of asfalteren is geen optie. “Dan krijg je hittestress, omdat de warmte niet goed weg kan, en de waterafvoer kan een probleem worden. Daarnaast wordt graven moeilijker. Bovendien blijf je onkruid houden tussen de tegels.”

Een grote uitdaging is de Japanse duizendknoop, een invasieve exoot die andere planten verdringt. Claessens experimenteert met twee (niet chemische) manieren om deze te bestrijden: op de velden begrazing (“de schapen zijn er dol op”), waarbij de plant niet verdwijnt maar kort gehouden wordt, en bij de borders elektrische bestrijding, waarbij de wortels worden geëlektrocuteerd en de plant doodgaat.

Saaier

Claessens studeerde Bos- en Natuurbeheer en werkte eerder bij Stichting Instandhouding Kleine Landschapselementen in Limburg en bij Bomenwacht. “Hier op Chemelot ben ik een combinatie van een gemeentelijk groenvoorziener, een ecoloog en een werknemer in de chemische industrie. Menige Nederlandse boswachter heeft minder diversiteit in zijn werk, in een groter gebied dan dit. En vaak is zijn werk ook, ik wil niet zeggen saaier, maar eigenlijk stiekem ook weer wel. Hier komen cases voorbij die je nergens anders langs ziet komen. Zoals: er moet vandaag hier gegraven worden, maar er staan koeien, los dat maar even op. Geen enkele dag is hier hetzelfde. De ene dag zit je met iemand aan tafel die zegt: we willen meer bloemen op ons terrein, de volgende dag met iemand die juist meer gras wil. Daar moet je een balans in zien te vinden. Daar draait hier uiteindelijk alles om: de balans tussen ecologie en industrie.”

De medewerkers op Chemelot dragen de natuur ook een goed hart toe, weet Claessens. “Er werd een keer in een naftakraker een proces stilgelegd omdat een jonge torenvalk zijn moeder niet kon vinden. En als er eentje uit een nest valt, wordt meteen de dierenambulance gebeld.”

"Menige Nederlandse boswachter heeft minder diversiteit in zijn werk, in een groter gebied dan dit."